HOE WIJ GEBOREN WERDEN

(Ik sla het stuk over dat voorafging aan je geboorte - iets met zwangerschapsdiabetes, mentale en fysieke dieptepunten en overtijd gaan, monitoring, medicalisering, vechten en knokken tot de hoogste regionen om je na de uitgerekende datum veilig in mijn buik te houden tot je er zelf uit wou- want dat is niet de vrolijkste prelude. Dat is voer voor een ander verhaal. Hoe het ook zij, zaterdag 25 november was de laatste dag dat we je natuurlijk konden krijgen, zo voelde het. Zondag zou je ingeleid worden. Dat wou ik absoluut vermijden.)

Ik sta op. Een zachte zaterdag, zomaar in november. Met een grote pot thee, een boek en de Klara top 100 wacht ik op de vroedvrouw. Voetreflexologie. Om voor jou een rode loper uit te rollen en je zachtjes naar ons te lokken. Ik weet niet goed wat ik ervan moet denken, wel wat ik ervan hoop. Jij in onze armen. En baat het niet, dan heb ik in ieder geval een ontspannende voetmassage gehad. Dacht ik. Ik had er toen nog geen idee van hoe verkeerd dat idee was. Wat verklaart dat ik breed glimlachend Patty van de Bolle Buik verwelkom. Ik vlei me op bed, wiebel met mijn tenen. Dat het geen wondermiddel is, legt Patty nog uit. Maar dat als mijn lichaam er klaar voor is, dit de boel op gang zal helpen. Ik zal er sowieso iéts van voelen. En zelfs als de weeën niet doorzetten, zijn de geleverde arbeid en mogelijke centimeters toch maar mooi meegenomen bij de inductie. Voor ze eraan begint checkt ze nog even mijn ontsluiting. Eén cm, in plaats van de twee die ze op Gasthuisberg zeiden. En dat de baby bijlange nog niet ingedaald is. De moed zakt me in de schoenen. Dat is niets. Maar misschien is een kleine kier genoeg om de hoop binnen, en het kindje buiten te laten. Ik koester me in de kussens, ontspannen, tot de sessie begint. Blijkbaar had ik even niet opgelet en zijn Patty’s vingers in ijzeren schroeven veranderd, die zich genadeloos in mijn vlees boren. Hoe is het zelfs mogelijk dat iemand zoveel kracht kan uitoefenen? De ontzetting moet op mijn gezicht te lezen zijn, want Patty bevestigt: “Het zijn drukpunten, en het feit dat je het zo erg voelt is het teken dat ik op de goede plek zit”. Ik pers er een glimlach uit en vraag me af hoe er ooit een kind uitgeperst moet worden, als dit al zo’n foltering is. “Zo”, klinkt het dan aan mijn voeteinde. “Hou me op de hoogte. Moesten de weeën beginnen, zorg er dan voor dat je veel ruimte maakt, laat je buik goed vrij, zodat het kindje plek heeft om in te dalen. Leun goed voorover op het bed of een bal, neem open houdingen aan.” In gedachten geef ik mezelf een schouderklopje: die ken ik van de zwangerschapsyoga, en ik heb zelfs een bevalbal. Nu de arbeid nog.

Ik nestel me in de zetel beneden. Bij het onaangeroerde boek, de afgekoelde thee en de Klara top 100. Het is moeilijk mijn draai te vinden, ik heb enorm veel last van mijn bekkeninstabiliteit en mijn onderrug zeurt en trekt. Nog voor ik een slok thee kon drinken of het boek openslaan krijg ik telefoon. Tijdens het gesprek begint mijn buik te rommelen. Het drukpunt ‘dikke darm’ blijkt succesvol gestimuleerd. Ik raak moeilijk de trap op met mijn rug - de laatste dagen ga ik op handen en voeten de trap op, om mijn heupen te ontzien, maar met de krampjes laat ik dat maar zo. Zodra ik de toilet bereik trekt ook mijn maag samen. Ik ben misselijk en onderga lijdzaam wat mijn lijfje beslist - overgeven en diarree toestanden. Bibberend roep ik Wouter, om me een handdoek te geven. Mijn vuile kleedjes doe ik uit en ik trek een slaapkleedje aan dat toevallig bij de propere was in de droogkast zit. Mottig maar hoopvol besluit ik op bed te gaan liggen, een filmpje te kijken bij wijze van afleiding. Gewapend met een badhanddoek - wie weet moet ik nog eens braken. Of het weeën zijn, vraagt Wouter. Nee, dat niet, ik voel niets samentrekken in mijn onderbuik, of hard worden, of… Voor de zekerheid bel ik even naar de vroedvrouw. Die lacht als ze mijn stem hoort - nee, in arbeid ben ik niet, dan zou ik niet zo vlot kunnen praten. Ik kruis mijn vingers: dat de krampen in mijn spijsverteringsstelsel de weeën misschien ten dans kunnen vragen. Komaan baarmoeder, zeg ik in gedachten, en ik zoek “De kleine zeemeermin”. Een film waarbij ik niet hoef na te denken, en die me even terugvoert naar mijn kindertijd. Het is pas achteraf dat ik me realiseer waar die prent over gaat: een waterwezen dat zo graag bij de mensen wil zijn. Ondertussen voel ik me steeds meer pips. Misselijk, mottig - ik heb een geschiedenis van maag- en darmproblemen op belangrijke en stresserende momenten. Hoeveel foto’s van mij zijn er niet waarbij ik met een bleek neusje aan mijn eigen verjaardagstaart sta, of nachten voor een schoolreisje boven de pot hing? De film is nog geen tien minuten bezig voor alles in mij protesteert. Een gruwelijke combinatie van buikgriep en zeeziekte. Voor ik het besef lig ik languit op bed, te rillen en te schokken. Geen uitweg die niet gebruikt wordt. Geschrokken haalt Wouter steeds nieuwe handdoeken, terwijl ik alleen maar plat op mijn buik lig af te zien, zonder enige controle over sluit, maag of andere spieren. Help, kan ik alleen maar denken, mijn wang in de matras gedrukt, een aangespoelde potvis - ik lig op mijn buik, de baby heeft geen plaats, kan niet indalen. Ik raak een beetje in paniek, ik moet rechtop kunnen zitten, voorover leunen, alles behalve dit. Mijn rug doet zoveel pijn, en ik raak - zelfs met hulp van Wouter eenvoudigweg niet recht. Zodra ik mijn hoofd meer dan tien centimeter optil, doen mijn blaas en maag een wedstrijd ‘om het hardst samentrekken en inhoud de wijde wereld insturen’. Ik braak ondertussen alleen nog maar gal op en wil alleen maar één worden met de grond. Ik ben zo boos op mezelf, ik kan niet eens wat spijsverteringsgerommel aan, wat dan met de weeën? En vooral: dit is mijn laatste kans, ik moet zorgen dat de weeën komen, ze uitnodigen, verlokken ons kindje te wereld in te stuwen. 

Ik laat Wouter de Klara top 100 hier boven opzetten, om me toch onder te dompelen in schoonheid en afleiding. Terwijl ik lig te kreunen en jammeren - geen idee hoe luid dit is, vraagt Wouter regelmatig of het gaat. Ik moet bijna lachen. Nee, en als het niet ging, kon ik toch niets zeggen van de mottigheid. Nu en dan luwt alles even, en begin ik na te denken. Ik moet dit ten goede zien te keren. De vroedvrouw moet me helpen, mij recht krijgen, hierdoor heen praten zodat de echte arbeid kan beginnen. Wouter belt naar de vroedvrouw. Het is half vier. Dat ze gaat langskomen. Ik kan alleen kreunen en jammeren, gewond in mijn eigen vuil, de baby plettend. Dit gaat niet helemaal zoals gepland. Ondertussen probeer ik te tellen. Steeds opnieuw tot tien. Alsof ik zo controle over de pijn krijg. Zo lukt het. Steeds weer tellen. Wanneer Patty binnenkomt kan ik niet anders dan een beetje klappertanden als verwelkoming. Ik schaam me een beetje. Zo geveld. Van niets. Aanstelster. Wanneer ze haar hand op mijn onderrug legt, sla ik die zelfs weg. Ik wil dat iedereen mij gerust laat. Elke beweging en verandering van doodstil liggen en incasseren is vreselijk. “Ik zou graag je ontsluiting willen checken” Daarvoor moet ik op mijn rug gaan liggen. “Dat gaat niet” hijg ik. Helaas. Kan ze het niet gewoon zo doen? Het lijkt een bovenmenselijke inspanning te vergen om me om te draaien. Ze onderzoekt me terwijl ik lig te rillen en schokken. Ik wil gewoon terug plat gaan liggen op de grond, in de grond desnoods. Gesteund door de zwaartekracht die me door de vloer wil heentrekken, in zachte koele handen, waar het geen pijn meer doet. Ik voel het onderzoek niet, wel een besliste alertheid bij haar, plots. Wouter staat bezorgd toe te kijken. Patty richt zich tot hem: ‘Zet de auto maar klaar, we moeten NU naar het ziekenhuis.’ Dan richt ze zich tot mij ‘Je hebt acht centimeter ontsluiting.’ De opluchting die door mijn lijf raast is bijna zo sterk als de misselijkmakende storm. Acht centimeter al! Dus dit was allemaal al ‘voor echt’. En zo snel! Geen wonder dat ik geveld was. Ik voel een steek van trots. Tot ik besef dat ik - om in het ziekenhuis te raken - me moet bewegen. Op mijn voeten, rechtop, van de trap. Het lijkt gek genoeg ook allemaal nog erger aan te voelen, alsof ik het nu serieuzer neem, nu ik weet dat het contracties zijn, en niet gewoon wat neveneffecten op de spijsvertering van de voetreflexologie. Ik zijg drie keer ineen op de treden. “Is het te laat voor een epidurale?” Ik wil persé een epidurale, niet omwille van de pijn, maar omdat mijn angst voor een keizersnede zo groot is. Mijn moeder, mijn zus… allebei hadden ze een keizersnede om dezelfde reden. Wat als mijn lichaam keurig in het rijtje past? Als ze een keizersnede moeten doen, wil ik dat het infuus in mijn rug er al zit - want anders moeten ze me misschien volledig verdoven, en dat wil ik absoluut niet. Ik moet en zal mijn kind bij kennis verwelkomen, koesterkussen, aan de borst leggen, de navelstreng laten uitkloppen. Ik weet dat acht centimeter al ver is. Ik vrees, te ver. Ondertussen verzamelt Wouter de tassen, die van mij, die voor de baby. En hij gritst het babybadje mee om in te braken. En zo raak ik in de auto - gewikkeld in een oranje grote oude badhanddoek, in een slaapkleedje dat ik niet had uitgekozen voor de bevalling en vooral: rillend en uitkijkend naar het ziekenhuis, helemaal overweldigd door het idee dat het nu gaat gebeuren. Ons kindje is op komst. Zonder inductie, helemaal zelf. We stoppen voor de grote ingang - onder het onverschillige oog van de rokers vang ik nog een wee op en laat ik me in een rolstoel hijsen. Groggy, met het babybadje op mijn schoot rijd ik het hart van het ziekenhuis in. De grote hal, die ik zo goed ken van alle controles. Ik weet welke weg we zullen nemen. In het midden van de hal voel ik opeens een ontspannende warmte. Aangenaam, zalvend, wiegend. “Ik denk dat mijn water gebroken is”. Eens in de lift wordt dat vermoeden bevestigd - een golf warm vocht stroomt uit me. Mooi roze, zegt Patty, en ik geniet van het ontspannend momentje van zorgeloze warmte. En ik gniffel even bij het idee dat er nog mensen de lift moeten gebruiken. Ze rijden me een ruimte binnen, waar ik me op een bed moet hijsen. Dat ze me willen onderzoeken. Ik heb er allemaal geen zin in. Geef me gewoon die ruggeprik. Sneller! Elke minuut die voorbijgaat dalen mijn kansen, en ik raak volledig overstuur van het idee onder volledige verdoving te moeten gaan en de baby niet bij mij te krijgen, direct na de geboorte. 

Een epidurale kan nog net. De anesthesist wordt gebeld en ik kan bijna gerust zijn. Om de ruggeprik te krijgen moet ik van bed veranderen - olympische krachtinspanning- én gaan rechtzitten (onmogelijk). Toch lukt het. Ze proberen een infuus in mijn hand te steken, wat niet lukt. Uiteindelijk krijg ik er één in mijn arm. Ik laat het allemaal maar over me heen komen. Dat ze het gewoon gauw doen, alsjeblieft. Want ik kan niet meer. Ik ben niet bezig met het opvangen van de pijn, maar wil gewoon dat die prik in orde komt. Ik heb geen vijf seconden rust tussen elke wee en zodra er één komt, bal ik weer in elkaar tot een klein propje ellende, wat niet handig is als ze met een naald precies in je ruggenmerg moeten priemen. Ik stort me op Wouter, die me recht houdt, vastgeklampt als een drenkeling. Alles wordt me uitgelegd. Dat ik eerst een prikje zal voelen, en warmte. Een pijnstilling voor de epidurale. Het zit erin. Ik ril en schok nog even, en voel dan langzaam de intensiteit afnemen. Als ik de kamer in ogenschouw neem - voor het eerst aandachtig voor mijn omgeving- moet ik lachen. Een superdeluxe kamer; met prachtig bad, gouden bal en sfeervol ingericht. Allemaal dingen die ik niet zal gebruiken, omdat ik als een plat hoopje rillende miserie alles thuis heb doorgemaakt, en zodra niet meer op mijn benen zal kunnen staan. Maar ik ben gerust. Mijn worst case scenario is afgewend. 

Ik lig rustig in bed, met lamme poppenbenen. Ik zie op de monitor de hevigheid van de weeën - wordt ze nog wel ergens gewaar, maar niet op een slopende manier. We maken grapjes, opgelucht, benieuwd naar wat komen gaat.
Maar dan gaat alles opeens fout - de monitor geeft alarmerende cijfers. Plots staan er vijf mensen ongerust aan mijn voeteinde, turend naar de monitor. Vroedvrouw, gynaecoloog, anesthesist, assistenten. Die wil je niet collectief fronsend en overleggend zien. Blijkbaar heeft de epidurale geen goed effect op ons Kleintje. Zijn ritme daalt en er wordt besloten een stan te plaatsen. ‘Een extra monitor aan zijn hoofdje’. Ik knik. Ook de weeen zelf zijn stil gevallen. Achteraf zal ik een beetje vloeken, dat ik toch niet voor een natuurlijke bevalling wou gaan - hoewel ik weet dat mijn schrik voor een keizersnede een ontspannen natuurlijke bevalling had tegengewerkt. Wanneer de weeën terugkomen en ook de baby het goed doet keert de rust weer. Als dit goed gaat, dan wil ik de volgende keer een natuurlijke bevalling, denk ik. Maar ik ben er nog niet. Eerst die eerste baby maar eens baren.

Patty vraagt of ze nog hoeft te blijven - Nee, besluiten we. Er zijn nog andere ouders aan het bevallen, op de gang en bij hun thuis. Hier lijkt alles onder controle. We wachten. Wij toekomstige ouders. Wouter gaat op zoek naar eten, en keert terug met een stuk stokbrood met kaas. Dat at ik al maanden niet meer, sinds de zwangerschapsdiabetes vastgesteld werd. ‘Mevrouw is erg streng voor zichzelf’ staat er in alle verslagen van de dieëtist. Nu bijt ik vol verrukking in het brood. Ik at nog nooit zoiets lekkers.

Het wordt steeds donkerder buiten. De Klara top 100 iets te duister met Ein Deutsches Requiem en Der Tod und das Mädchen en dergelijke. Dus zetten we de Goldbergvariaties op. We maken onze eigen mooie muziekdoos. Een schudbol. De wereld van wij. Met ons drietjes vieren. De gynaecoloog komt binnen. Volledige ontsluiting. Helemaal ingedaald. Nog een uurtje, zegt ze, en dan mag je persen. Ik vind het prima. Het uur gaat voorbij en ik zie tot mijn schrik de pieken van de weeën steeds minder hoog worden. Ongerustheid sluipt binnen. Ik heb die kracht straks nodig om mee te persen. Wat als ze nog minder sterk worden? Meer dan een uur gaat voorbij en we zien niemand. Wouter gaat op de gang kijken. Leeg. Hij zoekt tot hij iemand kan vinden die uitleg geeft. Een uitzonderlijke situatie, zo blijkt. Erg veel spoedkeizersnedes. We zijn blij dat wij niet in dat scenario zitten en ik duim voor de mama’s en de mini’s. En ik hoop dat het niet te erg of eng is voor ons kindje, om zo lang ingedaald vast te zitten.

Om zes na elf komen de gynaecoloog, de assistent en de verloskundige binnen. Het is aan mij. Ik krijg een kriebel in de buik. Spanning, de rush van voor een examen gecombineerd met die van voor een belangrijke fuif waarop ik mijn stiekeme aanbedene zou zien. Prima, zeg ik. Dan kan het kindje vandaag nog geboren worden. De 25e is een mooie datum. De vrouwen kijken eerst naar de klok, en dan naar elkaar. Dus dat zou dan binnen het uur zijn. Een blik van verstandhouding “Dat zullen we het kindje laten beslissen mevrouw’. Maar ik ben vastberaden. Ik zal het kindje eruit persen, met al mijn macht. De vroedvrouw flankeert me. Legt me het systeem nog eens uit, wanneer ik mag persen, op het ritme van de persweeën. Ik prent me terug in wat ik las tijdens de zwangerschap. Het is een beetje duwen alsof je ontlasting eruit wil. Dat kan ik. Ik heb de beste training gehad tijdens de zwangerschap door de zware constipatie. Dan was dat zwangerschapskwaaltje toch nog ergens goed voor. En het kan me bovendien niet schelen of ik een ongelukje zou krijgen. Ten eerste zou het geen ongelukje zijn, maar iets doodnormaals en ten tweede heeft zowat iedereen in de kamer daarvoor gestudeerd. Risico’s van het vak. We volgen één wee om te oefenen. Ik doe al mee. Wouter houdt mijn ene been naar omhoog, de vroedvrouw de andere. Verbazing en felicitaties alom. Ik doe het helemaal perfect. Tijdens de tweede wee pers ik het hoofdje eruit. Wat vlot, wat heerlijk. Tussendoor voel ik even aan jouw hoofdje. Dit is voor echt. Ik zit in een gelukzalige bel. Pijn doet het niet. Ik voel me alleen heel erg krachtig en iedereen lijkt even rustig als juichend. Ik. Kan. Dit. Tijdens de tweede samentrekking van de derde wee pers ik ons kindje eruit. Je glooit uit mij. 23u17. Tijdens de allerlaatste Goldbergvariatie slaak jij je eerste kreet.

Lieve Winter Faust.

Zo zag ik je voor het eerst. Omgekeerd, omhoog gehouden aan één beentje. De rest van jou reikte naar alle windstreken tegelijk, als een ster die mijn richting uit gevallen kwam. Dus deed ik een wens. En voor ik het wist, voelde ik jouw glibberig, warm lijfje op het mijne. Je leek uit zoveel stukken te bestaan, elk een andere richting uit spartelend. De mooiste zak palingen. Ik sloeg mijn armen om je heen, bang dat je zou weg glippen. En ook mijn hart spatte alle kanten op. Ik wist het meteen: ik zou nooit genoeg armen hebben om je vast te houden. Altijd zou je mij ergens ontsnappen, ongrijpbaar, zelfs in een omhelzing met heel mijn wezen. Even vlamde paniek op, toen rust. Het leek me goed zo, dat jij al van het begin je eigen weg zocht, langs onvermoede paden en achterpoortjes. Zo kom ik ook nog eens ergens. Maar vooral wist ik, dat hoe onvatbaar ook, ik je nooit zou laten vallen.